Geschiedenis van Dirksland deel 1 - 1229 tot 1572



Aanmerkingen of toevoegingen, ga naar: Contact


1229

15 mei, Dirksland wordt voor het eerst met name beschreven als plaat of zg. uitgors.
In een oorkonde van deze datum gaat graaf Floris IV van Holland met heer Costijn van Zieriksee een ruiling aan van grond in Schouwen tegen goederen in Zierikzee. Hierin beloofde hij ook dat indien heer Costijn geen zoon zou nalaten, diens dochter van de graaf o.a. het land genaamd Dircslant in leen zou krijgen.
Het eiland Dircxlant of Diederickslande moet bewoond zijn geweest door schaapherders en vissers, die achter kaden of opgeworpen vluchtheuvels een schuilplaats vonden tegen het opdringende water. Dit wordt echter niet door archeologische bewijzen gestaafd.
Aangenomen wordt dat de benaming is afgeleid van Diederik van Zierikzee, wiens familie één der eerste pachters van Dirksland is geweest.
Dirksland is het oudst vermelde gebied van het latere eiland Overflakkee.
Originele tekst van de Oorkonde
02 - inleiding /
20 - 01 /
23 - blz. 102 + 198 /
30 - blz. 93

1239

In een oorkonde die tussen 1239 en 1249 geschreven moet zijn, verklaart bisschop Otto van Utrecht dat zijn neef graaf Willem II van Holland, aan de abdij Ter Does een aantal Voornse landen geschonken heeft.
De landen worden verklaard gelegen te zijn tussen de zee, de Maas, de "Wiedele", de "Westerlech", de "Sonnemare" en het "Scoudemarediep".
Het Scoudemarediep zal snel bekend komen te staan als het Brouwershavense-Gat, vanaf welke plaats de Sonnemare tussen Goeree en Dirksland richting de Westerlech stroomde, die het Goereese-Gat met de benedenmond van het Spui verbond, die laatste tenslotte, vormde samen met de tegenwoordige Bernisse de rivier "Wiedele" of "Widele".
Zowel de Grevelingen als het benedendeel van het Haringvliet zijn waarschijnlijk tijdens de grote overstromingen in de eerste decennia van de 13de eeuw ontstaan.
Voor deze tijd vormde Goeree-Overflakkee samen met Voorne-Putten, het westelijk deel van de Hoekse-Waard, (Duiveland), (Tholen) en St. Philipsland een praktisch aaneengesloten gebied, doorsneden met kreken en riviertjes.
De Gouwe, de waterafscheiding tussen Schouwen en Duiveland, moet reeds bij het begin der jaartelling bestaan hebben en stroomde tussen de (Ooster)Schelde en het Brouwershavense-Gat. Ook de Striene moet reeds in de Romeinse tijd bestaan hebben en stroomde tussen de Maas en de (Ooster)Schelde, zo het eerder genoemde gebied afscheidend van het vaste land van Brabant.
De opening in de duingordel die later als het Brouwershavense-Gat bekend zal komen te staan en die in de Romeinse tijd veel noordelijker gelegen was, ter plaatse van het tegenwoordige eiland Goeree, is reeds in de 4de en 3de eeuw voor Chr. aanwezig, en is waarschijnlijk al voor die tijd ontstaan.
Het Goereese-Gat is als opening in de duingordel waarschijnlijk in het vierde kwart van de 3de eeuw na Chr. ontstaan.
01 - kaart 1 /
08 - kaart 2 /
10 - blz. 7 /
11 - blz. 33 + 34 + 116 + 117 /
11 - blz. 33 /
19 - kaart 1 en kaart 2 /
23 - blz. 379 + 381 + 388 /
26 - blz. 25 + kaart 1 +
kaart 2

1276

21 februari, In een oorkonde verpand graaf Floris V van Holland het ingebroken land Dirksland aan Aelbert van Voorne, dit wegens een schuld van 200 Hollandse ponden. Het wordt omschreven als te liggen ten zuiden van de "Sonnemare" en verklaard eertijds toebehoort te hebben aan Hugo, Johannes en de zoons van Diederik van Zierikzee. Hieruit blijkt dat Dirksland inderdaad tot de geruilde Zierikzeesche goederen behoorde zoals bovenstaand vermeld.
Verder wordt Dirksland in het handvest een "Zoutlant" genoemd, het werd ten behoeve van de zoutwinning (selnering) geëxploiteerd. De aangeslibde gronden werden ter moernering uitgegeven. Onder de zeeklei lag een laag veen, een sponsachtige massa, met zout doordrongen door het zeewater. Om deze laag te bereiken moest eerst de kleilaag verwijderd worden, het zogenaamde uitmoeren, dit nadat er tijdelijke dijkjes aangelegd waren, zg. "moerdijken".
Omdat Dirksland reeds dit jaar geïnundeerd (overstroomd) ligt, zullen de lage moerdijkjes het waarschijnlijk na een stormvloed begeven hebben. Bovendien ontstonden er door het moeren diepe kuilen, waardoor het met de eb en vloed beweging meegaande kwelwater de dijkjes aan de achterkant kon aantasten.
Originele tekst van de Oorkonde
02 - inleiding /
04 - blz. 11 /
07 - blz. 9 /
11 - blz. 117 + 120 /
17 - deel 1 /
23 - blz. 198 + 200

1277

26 Maart, In een verklaring betreffende een goed op het eiland Voorne, wordt dit gezegd te liggen "super herink".
Deze aanduiding voor het ook wel Westerlech genaamde water, houd wellicht enig verband met de opkomende haringvaart in het Goereese-Gat. Het zou slechts een tijdelijke benaming zijn, die als "Harincvliete" in de volgende eeuw doorgegeven wordt aan de geul tussen de plaat "Roodemeete" (Tiengemeten) en de gorzen van "Barwoutsmoer" (Oostflakkee).
De Westerlech of Herink zou spoedig als "Vlackee" bekend komen te staan, een naam die het aan de eilanden "over de Flakkee" heeft doorgegeven. Pas in de 19de eeuw is de benaming "Flakkee" voor het water tussen de benedenmond van het Spui en het Goereese-Gat, verdrongen door Haringvliet, zoals de bovenloop al tijden genoemd werd.
01 - kaart 1 /
23 - blz. 381 t/m 383

1279

2 januari, Het overstroomde gors Dirksland wordt door graaf Floris V van Holland in zijn geheel verkocht aan Albert van Voorne. Het land wordt verklaard te liggen tussen de "Sonnemaer" en de "Greveninghen". De Grevelingen stroomde vanaf de Sonnemare en het Brouwershavense-Gat tot aan Brabant. Het bovendeel is vanaf de 17de eeuw als de Krammer bekend komen te staan.
Originele tekst van de Oorkonde
11 - blz. 117 + 120 /
23 - blz. 198 + 379 + 385 + 387 /
27 - blz. 209

1284

25 juni, Verkoop van "de gerechten van Diederickslande" aan Aelbrecht van Voorne wordt bevestigd door graaf Floris V van Holland. Tevens wordt in het handvest vermeld, dat allen die in "Diederics lande" woonden en moerdijkten en alle kooplieden die daarop af- en aanvoeren, onder bescherming van de graaf stonden.
Omdat Dirksland overstroomd lag is het onwaarschijnlijk dat er iemand gewoond zal hebben.
Originele tekst van de Oorkonde
02 - inleiding /
11 - blz. 120 /
17 - deel 1 /
19 - kaart 1 en kaart 2 /
23 - blz. 199

1288

Stormvloeden teisteren het Nederlandse kustgebied. 07 - blz. 9

1334

3 juli, Graaf Willem III van Henegouwen, Holland en Zeeland verkoopt het overstroomde gors Dirksland, dit hoewel het hem niet toebehoorde. 11 - blz. 117 /
23 - blz. 199

1339

25 maart, Graaf Willem IV herroept in een oorkonde de door zijn voorganger gedane onrechtmatige verkoop van Dirksland. In het stuk beveelt hij zijn "baljuwen en rentmeesters" in Zeeland, de heer en vrouwe van Voorne Dirksland als hun eigen goed te laten gebruiken. 23 - blz. 199

1348

15 januari, Als zuidelijke begrenzing van een plaat bij het eiland Voorne, wordt genoemd "de Flackee". Voor het eerst hanteert men deze benaming voor het voorheen "Westerlech" of "Herink" genaamde water tussen het Goereese-Gat en de monding van het Spui.
Later komt het ook onder "Vlacee" of "Vlackee" bekend te staan. Pas in de 19de eeuw begint men het hele deel tussen Hollands-Diep en Goereese-Gat het Haringvliet te noemen.
23 - blz. 382 + 383

1354

Dit jaar ligt Dirksland nog steeds overstroomd. 11 - blz. 117

1373

Uit de rentmeestersrekening van Voorne blijkt dat er in dit en het volgende jaar volop wordt gemoerd op Dirksland, zodat het weer door dijkjes beschermt moet zijn geweest.
Het uitgegraven veen werd op stapels gezet om te drogen om daarna tot as te worden verbrand. De as werd weer met zeewater vermengd en zo werden zoutkristallen gewonnen. Dit werd dan weer met schepen vervoerd naar de ziederijen te Zierikzee, Brielle, Tholen of Reimerswaal.
Gaandeweg zou door concurrentie van buitenlands zout de zoutwinning in betekenis achteruit gaan. Bovendien werd het moeren door de overheid verboden omdat het roofbouw was op de goede kleigrond. Te zijner tijd werden de diepe kuilen op het gors met water overstroomd zodat opnieuw klei kon bezinken en het gebied rijp werd voor uitgifte tot "koorenland". Bronnen van bestaan worden dan de landbouw, vee- en meekrapteelt.
02 - inleiding /
11 - blz. 128 /
Eilanden Nieuws

1413

13 oktober, De heren van Renesse hebben al lang rechten in Dirksland die jaarlijks meer dan 100 pond zwarten tournois opbrengen. Later blijkt het gebied in onbedijkte toestand uit zes delen te hebben bestaan en dat één zesde deel van de heren van Renesse is. Van dit zesde deel verkoopt Jan van Renesse c.s. op deze dag de helft aan de Regulieren van Rugge "ende horen mededeylers".
Die mededelers blijken op 24 december 1415, als de bedijking van Dirksland geregeld wordt, de Kartuizers van Zelem (bij Diest, zo'n 50km ten oosten van Brussel) te zijn voor een derde deel.
40 - blz. 72 + 73

1414

13 oktober, Het gors Roxenisse wordt voor het eerst vermeld als Jan van Beieren aan Herman Dirkszoon vergund om levenslang bij laag water een vletting op te doen (veen ontgraven), op "Rueckenisse" buitendijks. 01 - kaart 1/
23 - blz. 109 + 211 253

1414

Nadat op het uitgemoerde gors Dirksland weer genoeg slik was aangeslibd en de plaat bij normale vloed niet meer onderliep, werd het als grasland (gorzen) in gebruik genomen, in dit jaar is reeds een vicarij aanwezig die door een onderpastoor wordt bediend. 12 - foto 72 /
17 - deel 2

1415

8 november, Jan van Beieren staat als heer van Voorne ten behoeve van de voorgenomen bedijking, een zesde deel van Dirksland, het "uijtgors" dat geheten was "Harckinghe", af ten gebruike en met bevoegdheid tot bedijking, aan Jan van Renesse van Rijnouwen, het Kartuizerklooster te Zelem buiten Diest, en het Regulierenklooster te Rugge buiten Den Briel.
Het goed werd omschreven als te zijn begrensd aan de zuidzijde door de "Greveninge", aan de westzijde de "corte Greveninge" en aan de oost- en noordzijden door "'t Breed".
Hieruit blijkt dat de oorsprong van het latere Herkingen een uitgors of plaat is, die aanvankelijk tot Dirksland behoorde.
01 - kaart 1 /
04 – blz. 65 /
23 - blz. 118 + 119 + 199 + 211

1415

13 november, Uitgifte ter bedijking tot een korenland van de kern van het eiland Dirksland, door hertog Jan van Beieren als heer van Voorne aan Pieter Claesz zoon en medegezellen.
De heer hield aan zich, de zevende voor als vrij land, verder de elfde schoof en het tiende lam aan tienden, een halve groot per gemet als jaarschot en 21 grooten per gemet mede of koren.
Het land zou de eerste zeven jaren geen heervaarten, beden, diensten of lasten van de heer opgelegd krijgen. Daarna zou het "de heer ter heervaart dienen gelijk het land van den Nieuwen Hoorn (Voorne-Putten) en staan zou ter halver bede".
De bedijkers mochten in het te bedijken land gedurende zeven jaar naar eigen inzicht de Schout en Schepenen (Dijkgraaf en Heemraden) aanstellen, "dit voors. Nieuwelandt mede te bedryven", die binnen de bedijking wonen en daarin tien gemeten land bezitten moesten.
Misdaden zouden, behoudens de hoogste jurisdictie (doodstraf), naar het recht en de costumen des Lands van Voorne binnen de bedijking berecht worden.
"Berninge" (brandstof, turf) mocht slechts gewonnen worden op tien roeden van de zeedijk, de heer behield zich de tiende "vim" voor als belasting.
De etting van de zeedijk zou "alsoo lange als 't een seeweer is" aan de bedijkers toekomen.
Men moest ten behoeve van de kerk 36 gemeten land vrijhouden (1 Voorns gemet = 0,4592 h.a.), waarvan 24 voor de "Prochie Pape" en 12 voor een priester die per week drie missen moest lezen. De geestelijken moesten binnen het bedijkte land wonen.
De kerk moest gebouwd en onderhouden worden "by den breetsten Landtluiden, ende dat van den gemete-gelden".
De bedijking komt te lopen over de hoog gelegen delen van de opwas. Aan de noordzijde passeert de dijk een hoge kreekrug, dit is een overblijfsel van de verzande veenrivier "Sonnemare" die reeds in de 8ste eeuw na Chr. ter plaatse aanwezig geweest moet zijn. De huidige kreek Boomvliet in polder de Oude Plaat is het laatst overgebleven deel van die oude veenrivier.
Originele tekst van de Bedijkingsuitgifte
01 - blz. 2 /
02 - inleiding /
08 - kaart 2 /
15 - blz. 7 /
23 - blz. 102 + 214 /
26 - blz. 25 + kaart 2 /
30 - blz. 29 + 92 + 93 /
39 – blz. 241

1415

6 december, De een maand tevoren door de heer van Voorne gedane uitgifte ter bedijking van het "uijtgors Harckinghe" wordt op "sinte nyclais dach" door hertog Willem VI van Beieren, graaf van Henegouwen, Holland en Zeeland bevestigd. 09 - blz. 27 /
23 - blz. 119 + 199 + 211

1416

Met de voltooiing van de ringdijk rond de ongeveer 2950 gemeten grote polder Dirksland, doet dit gebied voor het eerst zijn intrede als "staatkundige eenheid" in de Nederlanden.
Dirksland is de oudste polder van het latere eiland Overflakkee.
Een zevende deel van het land was voor Jan van Beieren als heer van Voorne, de zogenaamde vroongronden, liggend tussen de huidige Vroonweg en Eerste Stoofweg. Verder moesten er door Pieter Claeszoon en consorten Tienden betaald worden van koren, lammeren, meekrap, vlas en zout.
Uit de rekeningen van de bedijking blijkt dat men naar bovenstaande bedijkingsuitgifte een kerk gesticht heeft, die aanvankelijk slechts als kapel dienst doet. Rond het kerkgebouw was een gracht gegraven, de kerkring werd aan de buitenzijde bebouwd met huizen. De Ring heeft een diameter van ongeveer 110 meter en ligt zijdelings van de Voorstraat, die zo'n 160 meter lang is en vanaf de Heul breder wordt van 12 tot 18 meter. Aan deze brede straat staan de voornaamste huizen, maar het belangrijkste punt van het dorp, waar de meeste wegen naar toe leiden, is de Kaai, deze was van levensbelang voor de van vervoer over water afhankelijke bewoners van het eiland Dirksland.
Bij de meeste andere, later gestichte, Overflakkeese dorpen is de Voorstraat loodrecht op de achter de kade liggende buitendijk getrokken en staat de kerk aan het eind en in de as daarvan. In Dirksland maakt de Voorstraat echter een scherpe hoek met de dijk doordat het dorp tussen twee kreken is ingepast, de Smalle Gooi en een kreek op de plaats van de tegenwoordige Stationsweg/Winterstraat. Wel zijn in Dirksland ook de achtererven aan weerszijden bereikbaar gemaakt door aanleg van dienstpaden, de zg. achterwegen, hier Nieuwstraat en Tuinstraat geheten, waar de schuren aan kwamen te staan. Het evenwijdig aan de Voorstraat lopende Achterdorp is waarschijnlijk later aangelegd. Deze loopt in het verlengde van de Ring, die het dorp als het ware afsloot.
De zich vanuit de polder rond het dorp kronkelende watergang de Smalle Gooi, stroomde onder de Heul (brug, duiker) door, om via de noordelijk gelegen uitwateringssluis het overtollige polderwater te kunnen lozen.
Het is niet met zekerheid vastgesteld of Straatdijk en Molendijk reeds bij aanvang aan beide zijden bebouwd waren, in de 17de eeuw was dit echter al wel het geval. De hogere ligging van de dorpskern ten opzichte van de omgeving, zal met de omringende kreken noodzakelijkerwijs door ophoging tot stand gekomen moeten zijn.
Dirksland is een combinatie van een ringdorp en een voorstraatdorp, waarschijnlijk pas later kan hier ook de typering dijkdorp op toegepast worden.
01 - blz.2 /
02 - inleiding /
03 - kaart 26 /
04 - blz. 21 /
08 - kaart 1 /
17 - deel 3 t/m 5 /
23 - blz. 103 + 214 /
25 - blz. 35

1417

15 oktober, Hertog Jan van Beieren geeft de ambachtsheerlijkheid van Dirksland met ambacht, ambtsgevolg, de boeten, breuken en forfeiten beneden 10 ponden tot een onversterfelijk erfleen, benevens 100 gemeten vrij lands binnen de bedijking, uit aan Aelbrecht van Naaldwijk wegens bijzondere bewezen diensten.
Krachtens de bedijkingsuitgifte en het leenverlei waren er in Dirksland twee gerechten, één van Schout en zeven Schepenen voor de civiele rechtspraak, en één van Baljuw en zeven Leenmannen, ook wel bekend als Schout Crimineel en Mannen van Beschikke of Mannen Crimineel, voor het berechten van niet tot de lijfstraffelijke of hoofdmisdaden gerekende delicten, welke laatste onder het rechterlijke gezag van Baljuw en Leenmannen van Voorne vielen.
De polderzaken werden bestuurd door een Dijkgraaf en drie Gezworens. De ambten van Baljuw, Schout en Dijkgraaf werden door één persoon uitgevoerd. Bij de drie colleges fungeerde één Secretaris.
23 - blz. 103 + 104 + 214

1419

1 februari, Het verlei van de ambachtheerlijkheid Dirksland aan Aelbrecht van Naaldwijk wordt door Hertog Jan van Beieren herhaald. 23 - blz. 103

1419

12 mei, De heren van Renesse worden door de Regulieren van Rugge en de Kartuizers van Zelem voor een deel uitgekocht in hun eigendomsrechten op het gors Herkingen. 40 – blz. 74 + 75

1420

Hertog Jan van Beieren beveelt de ambachtsheer van Dirksland, Aelbrecht van Naaldwijk, om van zijnswege in zijn nieuwe land Leenmannen aan te stellen, die vonnis zouden mogen wijzen als andere Leenmannen in het land van Voorne. 23 - blz. 104

1420

De eerste bedijking van Herkingen wordt vermoedelijk in dit jaar voltooid.
Het is niet bekend of deze mededeling juist is. De eventuele ligging en uitgestrektheid van die bedijking zijn niet meer vast te stellen.
De aangewonnen polder moet dan echter in ieder geval niet lang daarna wegens zijn zeer blootgestelde ligging weer zijn ingebroken, wellicht bij de Sint Elisabethsvloed van 1421, waarna het land weer gors werd.
Dit gors werd eigendom van de Kartuizers van Zelem en van de Regulieren van Rugge, die het aan schaapherders verhuurden.
Er is geen enkel bewijs voor de opvatting dat Herkingen al in 1420 bedijkt zou zijn en kort daarna weer ingelopen, door alle latere schrijvers overgenomen van de 17de eeuwse schrijver H. van Dam. Mogelijk is deze opvatting ontstaan door een verkeerde vertaling van oude Latijnse teksten.
04 - blz. 65 /
09 - blz. 27 /
23 - blz. 119 + 211 + 216 /
40 - blz. 75

1421

18 op 19 november, de grote Sint Elisabethsvloed, overstromingen in Zeeland, Holland en Friesland. Verlies van o.a. polder de Grote of Zuidhollandse Waard onder Dordrecht (huidige Biesbosch) en ontstaan van Hollandsch Diep en Haringvliet, waardoor het water van de grote rivieren Maas en Rijn via de zeearm Vlackee zijn weg richting zee vond.
Alleen al in Zuid-Holland verdwijnen 72 dorpen onder water en verdrinken waarschijnlijk tienduizenden mensen.
06 - blz. 25 /
07 - blz. 8 en 9 /
19 - kaart 1 en kaart 2

1421

Doordat het eiland Goeree en de polder Dirksland als golfbrekers tegen de zee fungeerden, was het achterliggende water relatief rustig, hierdoor kon de door de rivieren aangevoerde klei bezinken op de uitgemoerde gorzen. De heren van Voorne en Putten begonnen hierop met het indijken van de gorzen "over de Flakkee".
Het oostelijk deel van het latere eiland Overflakkee was in handen van de vrije heerlijkheid Putten, het westelijk deel behoorde tot de grafelijkheid van Zeeland. Door koop kregen de heren van Voorne in de 13e en 14e eeuw een deel er van in eigendom, en op den duur werd dit ook staatskundig tot de heerlijkheid Voorne gerekend, wat tevens betekende dat dit Zeeuwse grondgebied overging naar het graafschap Holland.
"Zuid-Voorne" of "Voorne over het Flakkee" bestond uit Melissant, Roxenisse, Onwaard, Herkingen, Dirksland en Grijsoord (Oude-Tonge en Nieuwe-Tonge met Battenoord).
"Putten over het Flakkee" bestond uit St. Adolfsland (Den Bommel en Ooltgensplaat), Stad a/h Haringvliet, en het later van Zeeland gekochte Middelharnis.
Sommelsdijk is tot 1805 Zeeuws grondgebied gebleven.
01 - blz. 1 en 2 /
17 - deel 2 /
19 - kaart 1 en kaart 2

1422

augustus, Opnieuw herhaalt hertog Jan van Beieren het verlei van de ambachtheerlijkheid Dirksland aan Aelbrecht van Naaldwijk.
De Ambachtsheren hadden vele rechten, onder meer het heffen van tienden en renten en recht tot uitgifte van molen-, visserij-, jacht- en veerrechten.
Na de reformatie hadden zij bij het benoemen van een predikant het recht van agreatie (goedkeuring).
02 - inleiding /
23 - blz. 103

1428

8 januari, De uitgifte als erfleen van de ambachtheerlijkheid Dirksland, door hertog Jan van Beieren aan Aelbrecht van Naaldwijk gedaan, wordt door hertog Philips van Bourgondië bevestigd. 23 - blz. 103

1428

24 december, De heren van Renesse worden door de Regulieren van Rugge en de Kartuizers van Zelem geheel uitgekocht in hun eigendomsrechten op het gors Herkingen. 40 – blz. 74 + 75

1436

22 oktober, Goedereede, Westvoorne, Dirksland en Bommenede doen afzonderlijk hulde aan hun nieuwe landsheer Frank van Borselen. 23 - blz. 103

1437

18 maart, De ambachtsheerlijkheid Dirksland wordt door de nieuwe landsheer Frank van Borselen opnieuw op Aalbrecht van Naaldwijk verleid.
Volgens de omschrijving omvatte het leen geheel Dirksland met ambacht en ambachtgevolg en 100 gemeten vrij land daarin gelegen, met alle boeten, breuken en forfeiten tot tien ponden toe; alle breuken die meerder en hoger waren zou de vazal met door hem aan te stellen Schout, Schepenen en Rechters ten behoeve van den leenheer berechten en invorderen.
23 - blz. 103

1437

9 april, Ambachtsheer Aelbrecht van Naaldwijk draagt de ambachtsheerlijkheid Dirksland op aan zijn heer Frank van Borselen.
Uit het stuk blijkt dat bij de bovenstaande verpachting ook de gift van de kerk inbegrepen was.
23 - blz. 103

1443

18 december, De Regulieren van Rugge verwerven ook de aandelen van drie gebroeders van Renesse. Het gehele gebied behorend tot de latere heerlijkheid Herkingen is nu van de beide reeds eerder genoemde kloosters. 40 – blz. 74 + 75

1444

11 september, De Regulieren van Rugge en de Kartuizers van Zelem spreken af dat ze bij het verhuren van gors of het verkopen van moerneringen altijd gezamenlijk zullen optreden.
De Kartuizers hebben, omdat zij voor een achtste hebben deelgenomen in de bedijking van Dirksland, een eigen rentmeester op het eiland, die later ook in Herkingen functioneert.
40 – blz. 74 + 75

1452

Het Dirkslandse kerkgebouw functioneert nog slechts als kapel die dient onder het kapittel van de Heilige Catharina te Den Briel.
De onderpastoors verkregen hun inkomsten uit 36 gemeten land. Deze akkers werden "Kappellerijlanden" genoemd. Het "Capellery" blok lag tussen de Philipshoofjesweg en de Haveloze weg, ongeveer van de huidige Bosdreef tot aan Molenzicht.
02 - foto 16 /
03 - kaart 26 /
12 - foto 72 /
23 - blz. 103

1462

Er wordt een poging gedaan de polder Herkingen te bedijken maar deze verdwijnt hetzelfde jaar nog onder water. 01 - blz.2

1463

31 juli, In een uitspraak van Frank van Borselen wordt melding gemaakt van een gors genaamd "Clinckerlandt".
Reeds In het begin van de 15de eeuw lag ten noordoosten van de tegenwoordige polder Oud-Herkingen tussen een aantal reeds bedijkte landen een oostwaarts diep inspringende aanzienlijke uitgestrektheid nog onbedijkte gorzen, die grotendeels eigendom waren van het Regulieren-klooster te Rugge en van het Kartuizers-klooster te Zelem. Deze gorzen lagen deels, tegen Duivenwaard en het Noordland aan, onder "Grijsoord" (Oude-Tonge), waar zij vermoedelijk bekend stonden als "Breemscat", welke laatste reeds in een akte van waarschijnlijk 31 oktober 1413 voorkomt.
De andere delen van het gors, ten zuiden van "Wellestrijpe" of de Oude Plaat zuidwaarts tot de "Oude Dee" of het "Paardengat" behoorden tot Melissant en voor het overige behoorde het onder Herkingen.
01 - kaart 2 /
23 - blz. 213 + 266

1463

20 oktober, Door middel van getuigenverhoren en een arbitrale uitspraak wordt duidelijker vastgesteld waar de rechten van de Regulieren en de Kartuizers bij Herkingen hun grenzen vonden. 01 - kaart 2 /
23 - blz. 213 + 266 /
40 – blz. 74 + 75

voor 1465

Nadat de polder Dirksland bedijkt was geworden, waren bijna langs de gehele ringdijk gorzen aangeslibd. Hiervan waren er drie, genaamd "Welestripe", "Noirderschare" en "Melissant", door Frank van Borselen tijdens zijn carrière als heer van Voorne aan ene Poppe Heymanszoon in erfpacht uitgegeven.
Later is die erfpacht op Pieter Bladelin, heer van Middelburg in Vlaanderen, en Johan Ruijchrock overgegaan. Dezen wilden de drie gorzen tot korenland bedijken en verzochten daarom om een bedijkingsuitgifte, die zoals onderstaand verleend werd.
03 - kaart 25 /
23 - blz. 105 + 240

1465

10 februari, De gorzen "Welestripe", "Noirderschare" en "Melissant" worden door Karel van Bourgondië als toekomstig heer van Voorne en stadhouder-generaal voor zijn vader, hertog Philips van Bourgondië, graaf van Henegouwen, Holland en Zeeland, in erfpacht en ter bedijking uitgegeven aan de heren Bladelin en Ruijchrock. Hun grenzen werden als volgt omschreven:
Melissant; de "Bremvliet" (Boomvliet) ten oosten, Dirksland ten zuiden, de "Westerwale" en de "Langevliet" ten westen en de "Vlaceede" ten noorden.
Noirderschare; de "Wael" en Melissant ten oosten, Dirksland ten zuiden, "mannens eede" (Manezee) ten westen en "Rocxnisse" en "Somerlant" ten noorden.
Welestripe; de "Boernvliet" (Boomvliet) en de "Wellecreke" ten oosten, de "Oude Eede" (Oude Dee) tot de "Lauwe crake" ten zuiden, Dirksland ten westen en "Ruchot creke" ten noorden.
Volgens de in het Frans opgestelde uitgifte verkregen de begiftigden en hun rechtverkrijgenden zowel binnen- als buitendijks ook de lage jurisdictie, of ambachtsheerlijkheid met ambachtsgevolg, als een onversterfelijk leen te houden van de heren van Voorne.
De bedijkte landen zouden gedurende zeven jaar vrij zijn van alle heervaarten. Tegen een jaarlijkse erfpacht van 132 ponden zouden de bedijkers eeuwigdurend vrij zijn van vroonen en jaarschoten. Bij inbraak mocht herdijking zonder nadere vergunning van de heer, door de verkrijgers ten allen tijde volgen.
Hoewel de voorgenomen bedijking om onbekende redenen niet tot stand gekomen is, bleef de lage jurisdictie van de gorzen buiten om Dirksland toch voor ieder de helft in bezit van Bladelin en Ruijchrock. Als gevolg daarvan zijn alle gorzen die rond de polder Dirksland tegen diens ringdijk op zijn gekomen, onder het rechtsgebied van de latere heerlijkheid Melissant komen te vallen.
01 - kaart 2 /
03 - kaart 25 /
09 - blz. 17 /
17 - deel 3 /
23 - blz. 105 + 396 t/m 399

1470

28 november, De ambachtsheerlijkheid Dirksland wordt door hertog Karel van Bourgondië, graaf van Holland en Zeeland, heer van Voorne, verleid op Adriaan van Naaldwijk, zoon van eerder vermelde Aelbrecht. Hierbij werd het aantal uitgegeven gemeten vrij land zonder opgaaf van reden gehalveerd tot 50 gemeten.
De heerlijkheid zou nog tot het eerste kwart van de 16de eeuw in handen van het geslacht Van Naaldwijk blijven.
23 - blz. 103 /
26 - blz. 286

1480

24 maart, De gorzen rond om Dirksland worden opnieuw "op haer verargeren ende verbeteren" ter bedijking uitgegeven door Maximiliaan van Oostenrijk en hertogin Maria van Bourgondië, gravin van Holland en Zeeland, aan Cornelis Gillisz van Cleyburch en aan Guy de Baenst als rechtverkrijger van Pieter Bladelin en aan Thielman Oom van Wijngaerden, Philips Ruychrock van de Werve en Mr. Jacob Cruesinck als rechtverkrijgers ieder voor een derde van Johan Ruijchrock, die omtrent die bedijking tot overeenstemming waren gekomen.
Behalve de drie grotere gorzen Wellestrype, Noirderschare en Melissant waren hierbij nog vijf andere kleinere gorsjes inbegrepen, te weten:
#1; "tgorssekin streckende van Jonge Willems creke ter sluyse toe".
#2; "tgorssekin van den sluys tot Ruychoetscreke toe".
#3; "den Bestenweert ter Nyeuwercreke die gedolven is".
#4; "tgorssekin van den gorsscheidinge tot mannens eedt toe".
#5; "die plate tusschen Sommelsdyck ende Melissant". Hun belendingen werden elders in het stuk als volgt omschreven:
(#5,#1,#2)"die plate mitten gorsseken van jonge willems creke totte sluys van diericxlant ende vander selver sluys tot Ruychoets creke toe": Melissant ten noorden, Sommelsdijk ten oosten, Wellestrijpe ten zuiden en de dijk van Dirksland ten westen.
(#3) "tvierde gorsseken, geheeten den besten waert": de dijk van Dirksland ten noorden, Wellestrijpe ten oosten, Herkingen ten zuiden en "tgorsseken tusschen den besten waert ende die Goye" ten westen.
(#4)"tvyffde gorsseken van de gorsceidinge tot manens eede toe": "Mannens eede" ten noorden, Dirksland ten oosten, "tgorsseken vande goye" ten zuiden en "dat diep van Weechvliet" (Grevelingen) ten westen.
De gorzen "Melissant"en "Noorderscorre" worden gezamelijk omschreven als te zijn begrensd door de "Vlaceede" ten noorden, de Boomvliet ten oosten, Dirksland ten zuiden en de "Ruygenhil" ten westen.
De bedijking onder één of twee dijkages moest 20 april daarop volgend aangevangen zijn. De aarde mocht ter naaster lage en ter minster schade kosteloos buitendijks gehaald worden. De eigenaars zouden hebben of verkrijgen de tienden tot vrij eigen, de ambachtsheerlijkheid met het ambachtsgevolg, één groot per gemet als erf-(jaar)schot en twee grooten voor elk binnen de bedijking gedronken en gesleten vat bier
Aan de toekomstige inwoners werd vrijdom toegekend van alle grafelijke Hollandse, Zeeuwse en Friese tollen. De landen zouden twaalf jaren vrij zijn van alle beden, schoten, subventien en heervaarten en daarna, tot zij door nieuwe aandijkingen, "vander zee inden meestendeel bevrijdt" zouden zijn, de helft van die lasten zoals zij door Dirksland opgebracht werden betalen; na die aandijkingen zouden zij hetzelfde als Dirksland bijdragen. Ook zou het land staan onder hetzelfde recht als Dirksland.
De bedijkers zouden ten eeuwigen dage hebben de ettingen en de uitslag van de zeedijken en van "den drogen dijk" (ringdijk van Dirksland ter plaatse). Bij inbraak mochten de bedijkers of hunne rechtverkrijgenden binnen acht maanden het land zonder nadere vergunning ter herdijking aannemen, bij gebreke waarvan het land weer aan de rechtverkrijgenden van de oorspronkelijke eigenaars zou vervallen.
Als erfpacht moest aan de heer van Voorne jaarlijks opgebracht worden een som van 306 ponden 8 stuivers voor de drie grote en van 36 ponden voor de vijf kleine gorzen.
01 - kaart 2 /
23 - blz. 106 + 241 + 242 + 245

1480

5 mei, De bovenstaande bedijkingsuitgifte van de gorzen rond om Dirksland wordt door Margaretha van Bourgondië als douairière van het land van Voorne bevestigd. 23 - blz. 242

1480

Nog in het jaar van uitgifte zijn de gorzen "Noorderschorre" en "Melissant" als één polder ingedijkt die de naam Oud-Melissant verkreeg. Aan de noordrand ontstond spoedig het dorp Melissant, waarin al snel een kapel gebouwd moet zijn. 03 - kaart 31 /
17 - deel 3 /
23 - blz. 107 + 242

1480

Polder de Oude Plaat en polder de Wellestrijpe worden door de heerlijkheden Sommelsdijk en Melissant als één polder ingedijkt. 01 - kaart 2

1481

11 januari, De helft van de ambachtsheerlijkheid van Melissant wordt door Maximiliaan van Oostenrijk en hertogin Maria van Bourgondië, gravin van Holland en Zeeland, verleid aan Guy de Baenst. 23 - blz. 106

1482

19 februari, Maximiliaan van Oostenrijk en hertogin Maria van Bourgondië geven aan Margaretha van York, als weduwe van Karel de Stoute de stiefmoeder van Maria, tot een vrij eigen goed, een schor en uitgors ten noorden van het kort tevoren ingedijkte Melissant, genaamd "Roecxnisse" met de "Rugen hille". Dit voor 400 ponden ineens, doch met de bepaling dat na haar overlijden de rechtverkrijgenden daarvoor een jaarlijkse erfpacht van 63 ponden betalen zouden.
De twee gorzen, Roxenisse ten westen en de Ruijgenhil ten oosten, werden door het water de "Baarschoote" van elkaar gescheiden. De gorzen lagen aan de zuid- en westzijden zeer blootgesteld aan het water en waren gestadig aan het afnemen. Daarom mocht de verkrijgster zoveel als zij goed dacht en op dezelfde voorwaarden als in 1480 voor Melissant gesteld waren, de gorzen tot een korenland bedijken of doen bedijken. Tot die voorwaarden behoorden de volgende:
Van de verkregen gorzen zou de verkrijgster hebben de ambachtsheerlijkheid en ambachtsgevolg met bevoegdheid tot het vaststellen van keuren, statuten en ordonnantiën op het maken en onderhouden van de dijken en tot het aanstellen van alle "cleyne officieren", waaronder ook Dijkgraven, Heemraden, Gezworenen, Schout en Schepenen.
De voor de bedijking nodige aarde mocht ter naaster lage en minster schade buitendijks gehaald worden.
De verkrijgster zou voorts met een erfpacht van 10 grooten per gemet de koren- en vlastienden tot een erfleen hebben en behouden.
Aan de inwoners van de nieuwe bedijking werd vrijdom van alle grafelijke tollen in Holland, Zeeland en Friesland verleend.
Na de bedijking zouden de gronden staan ten halveschote van de oude polders in het land van Voorne.
Daarin zou ook het recht van Voorne gelden.
De inwoners zouden hebben een weekmarkt en een vrije jaarmarkt en ressorteren onder de parochie van Melissant ten ware in het nieuwe land een parochiekerk gesticht zou worden.
De etting en de uitslag van de zeedijk zouden aan de verkrijgster blijven.
Na inbraak mocht herdijking zonder nadere vergunning volgen.
23 - blz. 109 + 211 + 252 + 253 /
met dank aan Pieter Donche

1482

1 maart, Margaretha van Bourgondië beloofd de bepalingen in de hierboven genoemde bedijkingsuitgifte van Roxenisse en Ruijgenhil te zullen nakomen. 23 - blz. 253

1482

17 april, Margaretha van Bourgondië verkoopt al haar bij de bedijkingsuitgifte van "Rouxnisse" en "Ruygenhille" verkregen rechten voor 1000 ponden aan Jaques Douche, welke de bedijking liet uitvoeren.
De bedijking volgde spoedig daarna. In 1489 stond er een kerk en het daarbij verrezen dorpje in de noordwesthoek van de polder werd bekend als de "Blauwe kamer".
De polder was in die tijd een stuk groter dan tegenwoordig.
01 - kaart 2 /
17 - deel 3 /
19 - kaart 3 /
23 - blz. 109+ 110 + 211 + 253

1482

25 september, De Regulieren van Rugge en de Kartuizers van Zelem geven het gors "Harkinghe" ter bedijking uit.
Heyn Willemszoon en Jan Willemszoon c.s. nemen het gors van de eigenaars ter bedijking aan.
Tot de voorwaarden behoorden:
dat de bedijkers de eigenaars het derde gemet vrij van alle lasten, dus als vroonland, zouden bedijken;
dat de eigenaars zouden houden en verkrijgen alle tienden, de aanwassen, de ettingen van de buitendijk, de ambachtsheerlijkheid en een jaarschot van 1½ grooten per gemet;
dat men ten behoeve van de kerk zou geven 10 gemeten lands, waaraan Jan Willemszoon nog 6 gemeten van zijn eigen land toevoegde;
dat de kerk gesticht zou worden "by den dyckers ghemeten";
dat de pastoor binnen de bedijking moest wonen;
en dat het land bij inbraak en niet herdijking binnen 14 dagen weer aan de uitgevers zou vervallen.
De bepalingen betreffende de tiendheffing in bovenstaande akte verraden welke gewassen in de nieuw bedijkte polder zullen worden verbouwd: koren, vlas, meekrap en raapzaad. Langs de dijken en op de laag gelegen terreinen – volgerland – blijft, zoals op het buitenland, de schapenhouderij.
23 – blz. 119 + 216 /
40 – blz. 74 + 75

1483

Volgens de gevelsteen het jaar waarin de toren van de grote kerk van Dirksland gebouwd is. Het koor is waarschijnlijk het oudste deel van het kerkgebouw, maar de overeenkomsten in steenformaat van koor en toren wijzen op eenzelfde bouwtijd. Na de toevoeging van een noord- en een zuidbeuk aan het bestaande schip, moet een driebeukig kerk ontstaan. Het is de enige driebeukige kerk op Goeree-Overflakkee. Op de plaats van de voormalige zijmuren van het oude kerkje verrijzen twee rijen van zes zuilen als symbool voor de twaalf apostelen.
Op de boven de ingang van de toren geplaatste, oudst overgebleven gevelsteen van Goeree-Overflakkee staat in Gotische letters te lezen: "Int jaer M CCCC LXXXIII ende....". Het overige deel van de steen is slechts fragmentarisch leesbaar.
04 - blz. 27 /
25 - blz. 4 + 34 + 35

1484

9 mei, Nadat de bedijking rond Herkingen in dit jaar was gereed gekomen, wordt de gebouwde kapel op deze dag door bisschop David van Bourgondië tot parochiekerk verheven, en ingelijfd bij het klooster Rugge, alle tienden werden aan deze kerk toegewezen.
De nieuwe bedijking lag zeer ongunstig, rivierwaarts vooruitgeschoven en blootgesteld op het noordwesten en westen. Zij brak dan ook bij vrijwel alle stormvloeden in. Door vele inlagen aan de zuidkant moest het dorp met de kerk verplaatst worden.
23 – blz. 119 + 216 + 217 /
29 – blz. 164 /
40 – blz. 75 + 80

1484

23 juli, Naar aanleiding van betreffende het recht op de tienden gerezen geschillen aangaande de polder Oud-Herkingen, beslisten regent Maximiliaan van Oostenrijk en (de minderjarige) hertog Philips (de Schone) van Bourgondië o.m. dat de heer zou behouden en hebben de hoge heerlijkheid en een jaarlijkse uitkering van 10 grooten per elk elfde bezaaide gemet, waartegenover aan de eigenaars (de kloosters) van de polder alle tienden en vroonen, zomede de ambachtsheerlijkheid en het ambachtsgevolg in leen gelaten werden, dit als uitvloeisel van het in 1415 met Jan van Beieren gesloten contract. Het bedijkte land zou voorts gedurende 14 jaren vrij zijn van alle in het land van Voorne geheven wordende beden, heervaarten, kommeren en lasten en daarna de halve bede opbrengen. Ook zouden de bewoners vrij zijn van alle grafelijke tollen. Alle hangende geschillen werden tenslotte tegen betaling door de eigenaars van een som in eens van 1200 ponden afgedaan verklaard. 23 – blz. 119 + 216 + 217 /
40 – blz. 75

1485

2 oktober, De kloosters van Rugge en Zelem verdelen het hun ingevolge het bedijkingscontract toegevallen vroonland te Herkingen.
Verder verpachten de kloosters in Herkingen hun land, het veerrecht (van Herkingen op Brouwershaven), het windrecht, de tienden en het schoutambt. De uitoefening van de jurisdictie blijft gehandhaafd.
40 – blz. 75 + 80 + 81

1487

Voor de grote Raad van Mechelen dient een geschil tussen Adolf van Kleef, heer van Sommelsdijk en de zoons van Cornelis Gillesz., bedijker van Melissant, die zonder medeweten een gors hadden bedijkt tussen het Oudeland van Sommelsdijk en dat van Dirksland en Melissant. De aanleg van een dam door de zoons van Gillesz. deed de stroomgeul uitschuren aan Sommelsdijkse zijde. Adolf van kleef liet de dam doorsteken, waarover de zoons zich beklaagden bij het Hof van Holland. Van Kleef ging nog voor het proces in beroep bij de Grote Raad van Mechelen. Deurwaarder Peiter Dupuys gaf opdracht om ter plaatse een "informacie" te houden naar de juistheid van de beweringen.
In oktober 1487 verrichtte hij zijn onderzoek en voegde een schetskaartje bij het verslag om het "Hof bet te adverteren vande scituacye vande plecke, vande loop ende cours vande water ende anderssins".
De afloop van het geschil is niet bekend, tengevolge hiervan is wel het oudst bekende kaartje van de polder van Dirksland overgebleven, met daarop een afbeelding van de Dirkslandse korenmolen. Deze stond voor de windvang een eindje buiten het dorp, bovenop de dijk.
04 - blz. 113 + 134 /
41 - blz. 53 en kaart 1

1488

14 juni, Waarschijnlijke stichting van de Grote Kerk van Dirksland. De overeenkomst in steenformaten van het vernieuwde schip met die van koor en toren wijzen erop dat de bouw vrij snel na elkaar gerealiseerd moet zijn.
Met de stichting van het nieuwe kerkgebouw zal de gemeenschap tot parochie verheven zijn, waarmee een parochie-priester naast een kapelaan is aangesteld. Het is niet meer met zekerheid vast te stellen of de kerk geweid was aan Johannes de Doper, op wiens gedenkdag de eerste steen is gelegd, de Heilige Bartholomeus, of de Heilige Catharina, onder welk kapittel in Den Briel men voorheen ressorteerde.
02 - foto 16 /
15 - blz. 7 /
17 - deel 3 en 4 /
23 - blz. 103 /
25 - blz. 35 + 36 /
29 - blz. 151

1488

14 mei, Margaretha van Oostenrijk, verleid Thielman Oom van Wijngaerden, Philips Ruychrock van de Werve en Mr. Jacob Cruesinck, met ieder een zesde van de ambachtsheerlijkheid van Melissant, Noorderschorre en Wellestrijpe met toebehoren, waaronder, overeenkomstig de uitgifte van 1480, het recht aldaar te mogen zetten Schout, Schepenen en Dijkgraven en de gift van de kerk.
Deze lenen blijven tot in de 18de eeuw in een helft en drie zesde delen opgesplitst.
23 - blz. 106 + 107

1489

Indijking polder Alteklein onder Melissant.
De kerk in het dorp Melissant komt voor het eerst in overgebleven oorkonden voor, maar is waarschijnlijk al kort na de bedijking van de polder Oud-Melissant gesticht.
01 - kaart 3 /
03 - kaart 31 /
23 - blz. 107 + 242

1490

Indijking Sint Christoffelpolder door de heerlijkheid Sommelsdijk. 01 - kaart 3

1494

Ook in het aan de oostzijde van het bedijkte Herkingen en het ertoe behorende gors Klinkerland, waar met "clinckers" veel wordt gemoerd (Clinckers zijn de vletten gebruikt bij het moerbaggeren, dat veel in Klinkerland werd gedaan: ongedateerde getuigenverklaring; "Item noch hebben sij ghetughet dat men altoes in voerlieden tijden als zij moerden den dary op Clinckerlant haelden van beyden sijden dien 't beliefde alsoe lange als 't eens heeren gront was"), ontstaan grensgeschillen, dit met de heerlijkheid Grijsoord. Als zelfs de schapen van de pachters van de Regulieren door de tegenpartij worden weggedreven, komt het tot een proces voor het Hof van Holland, waarin de kloosters triomferen. 40 – blz. 80 + 82

1495

10 februari, Met het overlijden van Dirkslands ambachtsheer Jan van Naaldwijk, wordt de ambachtsheerlijkheid voor ieder de helft verleid op diens zusters, de weduwes Agnes van Nederveen en Adriana van Nijevelt, wiens laatste helft daarna overgaat op haar zoon Frederik van Nijevelt. 23 - blz. 103 + 104

1495

19 juni, Margaretha van Bourgondië verleid de ambachtsheerlijkheid van Roxenisse in gedeelten. Op deze dag een recht vierendeel op "Roexnisse" op Heynrick Butkin, en een recht vierendeel op mr. Gysbrechtszoon Heerman.
Tot de ambachtsheerlijkheid van Roxenisse behoorden onder meer het recht van aanstelling van Schout, Schepenen, Dijkgraaf en Heemraden en de gift van de kerk.
23 - blz. 110

1495

23 juni, Margaretha van Bourgondië verleid de gerechte helft van de ambachtsheerlijkheid Roxenisse op mr. Servaes Adriaenszoon. 23 - blz. 110

1499

9 februari, Margaretha van Bourgondië verleid de ambachtsheerlijkheid van omstreeks 57 gemeten lands genaamd "Rugenhille" op Eewout Laurys Dochter.
De ambachtsheerlijkheid van Ruijgenhil sloot geen aanstellingsrecht van overheidspersonen in en was uitsluitend van privaatrechtelijke aard.
23 - blz. 110

1502

Nadat hij in 1494 voor het Hof van Holland een proces tegen de kloosters van Rugge en Zelem verloren had, zoekt Adriaen Cornelisz. van Cleyburch, baljuw van Voorne, het tevergeefs hogerop. Voor de Grote Raad van Mechelen eindigt het geschil met een in loco opgestelde door de Raad bekrachtigde arbitrale uitspraak, waaraan zelfs de beroemde Philips Wielant deelneemt. Sindsdien bestaat Klinkerland uit Grijsoordse grond en Herkingse grond. 40 – blz. 80 + 82

1504

Eerste bedijking polder Onwaard en Aarddijkswal, laatstgenoemd deel uitgevoerd door Sommelsdijk, het andere deel ging de gemeente Onwaard vormen.
Het noordelijk deel van de kreek Boomvliet, voorheen Bremvliet genaamd, fungeerde als haven van Dirksland, waar nogal wat opwinding heerste over het al of niet openblijven hiervan, van levensbelang voor het dorp.
Het Hof van Holland bepaalde dan ook op aandrang van Dirksland, dat voor uitwatering van de polder de nodige voorzieningen getroffen moesten worden.
Bij het dorp werd het Spui aangelegd, waar tijdens de vloed water in verzameld werd. Op het punt van laagwater werden de sluisdeuren opengezet zodat de haven door een krachtige stroom uitgespoeld werd, die zand en ongerechtigheden mee naar zee voerde.
De schepen moesten echter voortaan bij de Noorddijk van Onwaard aanleggen.
01 - blz. 4 en kaart 3 /
09 - blz. 4 en kaart 1

1504

18 november, De conventen van het Regulieren-klooster te Rugge en het Kartuizers-klooster te Zelem geven het onder Herkingen gelegen gedeelte van het gors of schor geheten "Clinckerlant" of "laghe Harckinge", ter bedijking tot een nieuw korenland uit aan Jacob Oom, heer van Wijngaerden, en aan Adriaen Cornelisze van Cleyburch, baljuw van den lande van Voorne. Tot de daarbij gestelde voorwaarden behoorden o.m. de volgende:
de bedijking moest in de lente van 1505 aangevangen en in hetzelfde jaar voltooid zijn;
zij moest bestaan uit een "scenckeldijcx" van Battenoord naar (Oud-)Herkingen en uit een tweede "scenckel" van (Oud-)Herkingen langs "die gorssen, die men noempt den Bestenwaert" (d.i. langs de latere polder St. Elisabeth);
de bedijkers zouden binnen de dijkage ten behoeve van de kerk van Herkingen vier gemeten lands afstaan die van alle lasten vrij zouden zijn, ook zouden de inwoners te Herkingen parochieeren en in de bezoldiging van de koster in evenredigheid (van Oud-Herkingen) bijdragen;
van alle binnen de bedijking "upten gront van Harckinge" gelegen landen zouden de conventen van Rugge en van Zelem het derde gemet aan vroonen hebben, die eeuwigdurend vrij zouden zijn van alle onkosten en lasten, als "van dijcken, sluysen, holen, dammen, wateringhen, beeden, subvenciën ende andere onghelden, hoe men die zoude moghen noemen";
ook zouden die "goidshuijsen" hebben of genieten (alléén op de Herkingse grond) de elfde schoof aan koren- en vlastienden, 21 grooten per gemet ('s jaars) van mede, ajuin, look, aveel en dergelijke, het tiende lam aan lammertienden en een jaarschot van 1½ groot benevens nog 1 groot ten behoeve van het onderhoud van de kerk van Herkingen per gemet kostbaar land (eveneens 's jaars);
de etting (vruchtgebruik) van de dijk en de "ommeloopen" (aanwassen) op Herkingse grond zouden aan de conventen blijven toekomen;
de uitwatering zou plaats hebben door en gemetsgelijk met het oudeland van Herkingen, ten ware "dat anderssins bat beholpen ware";
De bedijkers zouden "tot ter tijt toe dat (het land) uuyt zijnen vrijen jaeren zijn sal" mogen aanstellen een Dijkgraaf, een landmeester, Gezworenen en een Klerk, door of van wege de conventen te beëdigen. Na die vrije jaren zou het land staan onder het gerecht van Herkingen;
Het nieuwe land zou even lang als Oud-Herkingen vroeger geweest was (d.i. gedurende 14 jaren) vrij zijn van contributien, beden en subventien en daarna gelijkelijk met (Oud-)Herkingen daarin bijdragen;
Bij inbraak zouden de bedijkers en hun rechtverkrijgenden binnen zes weken de herdijking aanvangen en binnen het jaar voltooien moeten, bij gebreke waarvan het land, "als een uuytgors" weder aan de conventen vervallen zou.
De uitgifte van het onder Grijsoord gelegen deel had door de heren van Grijsoord op 11 augustus 1504 reeds plaats gehad.
De bedijking, die een opvulling vormde van de toen nog opengebleven ruimte tussen de oude bedijkingskernen van Dirksland, van het Oudeland van Middelharnis c.a. en van het Oudeland van Oude-Tonge, had inderdaad in 1505 plaats. Zij omvatte, behalve de Herkingse grond, het deel van Grijsoord (Nieuwe-Tonge) of het vroegere Breemscat in het oosten, westwaarts tot de nog bestaande grenssloot tussen de gemeenten Nieuwe-Tonge ten oosten en Melissant en Herkingen ten westen en het deel van Melissant dat bij de bedijking van de Oude Plaat in 1480 nog onbedijkt gelaten was, d.i. de zuidelijke zoom van Wellestrijpe zuidwaarts tot de Oude Dee of het Paardengat, tot 1966 nog grensscheiding tussen de gemeenten Melissant ten noorden en Herkingen ten zuiden.
De bedijking als zodanig bleef nadien ongewijzigd. De oppervlakte bedroeg in het einde van de 18de, nog geheel als in het einde van de 17de eeuw 1077 gemeten 219½ roeden, waarvan onder Grijsoord (Nieuwe-Tonge) 484 gemeten 228 roeden, onder Melissant 259 gemeten 8 roeden en onder Herkingen 333 gemeten 283½ roeden.
Vermeld zij hier nog dat de gehele polder Klinkerland spoedig na zijn herdijking een afzonderlijke hoge heerlijkheid werd.
De polder heet afwisselend Nieuw-Herkingen, Laag-Herkingen, St. Pieterspolder, tenslotte bleef het toch Klinkerland.
01 - kaart 3 /
03 - kaart 30 /
23 – blz. 266 + 267 + 268 /
40 – blz. 82

1505

29 november, Philips de Schone geeft de hoge, middelbare en lage jurisdictie van de landen binnen de nieuwe polder Klinkerland aan Jheronimus Lauwerijn, heer van Watervliet, en zijn rechtverkrijgenden, die met zijn deelgenoten de bedijking op de Grijsoordse grond had uitgevoerd. In juli 1506 werd nog verstaan dat die jurisdictie zich ook over de droge dijken van de polder zou uitstrekken.
De aldus in het leven geroepen afzonderlijke hoge heerlijkheid, die onleen was, kwam later in het bezit van de heren van Grijsoord. De hoge en de middelbare jurisdicties werden uitgeoefend door een Baljuw en zeven Mannen Crimineel, die door de heren van Grijsoord werden aangesteld. De Mannen Crimineel moesten binnen de heerlijkheid of bij gebreke van geschikte personen, binnen Nieuwe-Tonge wonen. De zetel was Nieuwe-Tonge. Tot de hoge jurisdictie behoorde ook de doodstraf; de galg of "'t Gerecht" stond onder Herkingen aan de Galgeweg (Op de bij het Caartboeck van Voorne behorende kaart van de polder Klinkerland staat ter plaatse een galg getekend).
Het civiele bestuur en de lage jurisdictie bleef berusten bij de besturen van de ambachtsheerlijkheden Melissant en Herkingen en van het schoutambt Nieuwe-Tonge, ieder op eigen gebied.
Het bestuur van de polder werd weer aangesteld door de heren van Grijsoord alléén, zonder medewerking dus van Melissant en Herkingen.
03 - kaart 30 /
23 – blz. 128 + 129

1511

14 september, Bij een stormvloed spoelt de polder Oud-Herkingen, die destijds meer dan 700 gemeten (1 Voorns gemet = 0,4592 h.a.) groot was, geheel weg. Hierop kwam het ingevloeide land bij vernieuwing aan de hierboven genoemde kloosterlingen in eigendom.
Een herdijking volgde, doch in 1530 en 1532 had men wederom veel van overstroming te lijden.
09 - blz. 25 en 27 /
17 - deel 2 /
23 – blz. 119 + 217 /
39 – blz. 241

1527

4 februari, Nadat de ambachtsheerlijkheid Dirksland zoals bovenstaand door vererving in handen van verschillende eigenaars was geraakt, komt het weer in één hand als keizer Karel V, koning van Spanje, aartshertog van Oostenrijk, hertog van Bourgondië, heer der Nederlanden, beide helften gelijktijdig verleid op Jan van Nederveen, zoon van Agnes van Naaldwijk. 23 - blz. 104

1530

21 juni, Tussen de polders Dirksland en Herkingen bleef na de bedijking van die polders het bed liggen van het Breed/Breedee, een stroom, die in een hoog tempo verlandde. De strook ten noorden van dit overblijfsel heette Bestewaard; het Herkingse deel dat onbedijkt als uitvloeisel van het in 1415 met Jan van Beieren gestipuleerde aanwasrecht aan de twee kloosters van Rugge en Zelem toebehoorde, heet gewoonlijk naar de stroom Oudee. Op deze dag wordt door beide groepen belangstellenden het bedijkingscontract voor het gehele tussengebied vastgesteld. De bedijking is in 1532 gereed gekomen. 23 – blz. 287 /
40 – blz. 82 + 83

1530

5 en 6 november, Sint-Felixvloed. "In Hollandt, Brabandt, Zeelandt en Vlaenderen overvloeyden vier hondert ende vier prochien".
Onder andere verlies van de stad en het land van Reimerswaal (thans het verdronken land van Zuid-Beveland), na een verwaarloosde dijkdoorbraak bij het dorpje Lodijke.
06 - blz. 27 /
07 - blz. 9 /
19 - kaart 3

1532

Indijking polder Sint Elisabeth tussen Dirksland en Herkingen. 01 - kaart 3 /
03 - kaart 30

1532

27 oktober, Middels een oorkonde wordt de definitieve grensscheiding in de polder Sint Elisabeth vastgesteld. De Bestewaard (circa 200 gemeten) komt onder de jurisdictie van Melissant. Oudee (circa 190 gemeten) onder die van Herkingen. Reeds in de rekeningen van de Rekenkamer van de Domeinen van Holland van 1534 heet de polder "Sinte Lysbetspolder". 23 – blz. 287 /
40 – blz. 82 + 83

1544

Ten behoeve van de toen drukke scheepvaart op Herkingen was de haven van het dorp, die toen meer benedenwaarts lag, door de aanleg van een spui verbeterd. Ter bestrijding van door een en ander veroorzaakte kosten kregen de eigenaars van de polder van keizer Karel V bij octrooi vergunning tot het gedurende 12 jaren heffen van enige rechten. 23 – blz. 119 + 217

1545

juli, Dirksland krijgt van keizer Karel V octrooi verleend voor het houden van een weekmarkt op woensdag en een vrije jaar- en paardenmarkt beginnende op 12 juni gedurende vier dagen.
De jaarmarkt is met een korte onderbreking, tot het begin der 20ste eeuw gehouden in de Paardenmarktstraat, tegenwoordig bekent als Achterdorp. De datum is in de 19de eeuw nog verplaatst van de tweede naar de eerste donderdag van juni.
02 - foto 25 /
12 - foto 29 /
23 - blz. 105

1552

12 januari, Een hevige storm veroorzaakt andermaal een inundatie van Herkingen. Een verzoek om hernieuwd octrooi had ten gevolge dat het octrooi van 1544 op 26 september 1556 door Philips II inderdaad met 12 jaren verlengd werd.
Toch brak de polder daarna nogmaals in, waarna hij bleef drijven en de gronden aan de Grafelijkheid vervielen.
23 – blz. 119 + 217

1552

De polder Roxenisse en Ruijgenhil breekt in. Met een inlaagdijk wordt de polder gered. 23 – blz. 110 + 253

1556

Dirksland krijgt van de koning van Spanje toestemming om de havenkaai en de "noodlijcke" wegen te bestraten. Daarbij hoorde het recht om ter bekostiging van de "steenstraete" tien jaar lang accijns te heffen op wijnen en bieren. 04 - blz. 23 /
23 - blz. 70

1557

De polder Roxenisse krijgt wederom te kampen met een dijkdoorbraak. De kerk en het dorpje worden buitengeslagen en verwoest. De herdijking met een inlaagdijk heeft tot gevolg dat de polder 125 gemeten kleiner wordt. Het buitengedijkte dorpje de "Blauwe kamer" is nooit herbouwd.
Later, wellicht bij de Allerheiligenvloed van 1570, breekt de polder nogmaals in en blijft dan ruim dertig jaar drijven. Ook de leenverleien van zowel Roxenisse als van de Ruijgenhil hielden toen op.
17 - deel 3 /
19 - kaart 3 /
23 - blz. 110 + 253

1560

Herdijking polder Oud-Melissant in de huidige verkleinde situatie. 01 - kaart 3 /
03 - kaart 31

1560

Bouw van de katholieke pastorie aan de huidige Ring 117 te Dirksland. Het pand is eind 18de eeuw vernieuwd. 04 - blz. 34

1565

Een Statenresolutie van 25 september 1603 met informatie betreffende Brielle en het land van Voorne in deze periode geeft een duidelijk beeld van de hachelijke toestand van de polder (Oud)-Herkingen: "Item die polder van Herkinge heeft in de jaere '63 geleyt een inlage lanck ontrent 300 roeden, daeraen zij bedijckt hebben ontrent vier dusent vijffhondert karolusgulden ende hebben buyten geslaegen oft gedijckt hondert gemeten lants, die alsnu metter zee comun sijn ende gemeyn leggen. Item in den jaere '64 hebben die ingelanden aldaer dieselve inlaege van nieuws overgezoet (opnieuw met zoden afgedekt), d'welck hemluyden zeer veel gecost heeft. Ende hebben veel eygenaers om deselve costen te eviteren heurluyder landen geabandonnert.
Item blijft de voorseyde polder noch jaerlicx belast met het onderhouden van ontrent vijff oft zesse hondert roeden steeckdijcks (buitendijks) boven die voorgenoemde inlage ende oyck diversche hoofden ende dammen, sluys ende wateringen, sulcx dat d'eygenaers ter causse van dien op elck gemet jaerlicx te gelden hebben tusschen thien ende vijftich s. gr. Vlaems d'een jaer meer, d'ander min nae den lasten vallen."
40 – blz. 81 + 82

1570

Zoals blijkt uit een gevelsteen die in de 19de eeuw bij een verbouwing is weggenomen, moet het oude "regthuis" aan de Voorstraat van Dirksland in dit jaar gebouwd zijn. Het was één van de oudste gebouwen van Dirksland, bij de uitbreiding van het gemeentehuis in de 20ste eeuw is het pand gesloopt. 21 /
25 - blz. 4

1570

1 november, Allerheiligenvloed. Alleen al in Zeeland komen ongeveer 3000 mensen om het leven. 06 - blz. 29

1570

Ten gevolge van bovengenoemde watervloed, overstromen op Overflakkee de volgende polders:
Onwaard en Aarddijkswal, Roxenisse, Alteklein, Sint Christoffel en Oude Plaat. Verder de polders, Oudeland van Ooltgensplaat, Galathee en Zuiderland. Waarschijnlijk wordt een nog grotere ramp voorkomen door het heel blijven van de binnendijken.
De polders Zuiderland (Oude-Tonge), Roxenisse en Onwaard en Aarddijkswal blijven voor langere tijd onder water.
01 - kaart 4 /
05 - blz. 4




Literatuurverklaring:

01

De ontwikkeling van Goeree-Overflakkee J. Hoving, archivaris Waterschap Goeree-Overflakkee Rabobank Middelharnis 2001  

02

Dirksland in oude ansichten deel 1 Th. De Waal Uitgeverij Europese Bibliotheek Zaltbommel 1974  

03

Caartboeck van Voorne 1695 J.Klok, oud-stadsarchivaris Brielle Uitgeverij De Klokkestoel Oostvoorne 2e aangevulde druk 2001  

04

Dirksland voor wie het zien wil. G.S.Wolfert, C. Westdorp Uitgave Gemeente Dirksland. Distributie en verkoop: Boekhandel Van der Boom, Sommelsdijk 1998 ISBN 90-9012197-8

05

Gebroken Dijken - Goeree-Overflakkee en de ramp van 1 feb. 1953 Wetenschappelijk Genootschap Goeree-Overflakkee i.s.m. Flakkeesche Drukkerij J. & M. Boomsma Middelharnis Boekhuis Ariese, Middelharnis 1954  

06

Gekwelde Grond C.P.Pols De Zeeuwsche Boekhandel en Uitgeverij te Zierikzee 2e druk 1977  

07

De Ramp, een reconstructie Kees Slager Uitgeverij De Koperen Tuin Goes 1992 ISBN 90-72-138-25-2

08

Bodemvondsten uit Goeree-Overflakkee Rias Olivier Vereniging van amateurarcheologen voor Goeree-Overflakkee, De Motte 1994 ISBN 90-9006867-8

09

Dirksland Sas Cathy Westdorp Uitgave Gemeente Dirksland. Distributie en verkoop: Boekhandel Van der Boom, Sommelsdijk 2001 ISBN 90-806598-1-9

10

Het eiland Goeree F. den Eerzamen Uitgeverij Neerlandia-Meppel 1966  

11

Van Westvoorne tot St. Adolfsland verscheidene auteurs Vereniging van amateurarcheologen voor Goeree-Overflakkee, De Motte 1979  

12

Dirksland in oude ansichten deel 2 D.K. Soldaat-Poortvliet Uitgeverij Europese Bibliotheek 1980 ISBN 90-288-1207-5

13

Kent u ze nog, de Dirkslanders D.K. Soldaat-Poortvliet Uitgeverij Europese Bibliotheek 1980 ISBN 90-288-1239-3

14

Dirksland in de jaren 50 Miny Vroegindeweij-Takman Uitgeverij Deboektant 1988 ISBN 90-71802-15-9

15

Dirksland in vroeger tijden-deel 1 Niek & Riet v.d. Groef-van Prooijen Uitgeverij Deboektant 1998 ISBN 90-5534-100-2

16

Dirksland in vroeger tijden-deel 2 Niek & Riet v.d. Groef-van Prooijen Uitgeverij Deboektant 1999 ISBN 90-5534-128-2

17

De dorpen van Flakkee Hans Ottink.
Bron: Instituut Stad en Landschap van Zuid-Holland, jaarverslag 1952
Eilanden-Nieuws 2002  

18

De stoomtrams op de Zuid-Hollandse eilanden en Zeeland A. Dijkers en H.G. Hesselink Uitgevers Wyt 1973 ISBN 90-6007-662-1

19

Opnieuw uitgegeven bij de Zeeuwsche Boekhandel Korte Sint Janstraat 17 Zierikzee    

20

Nederlandse Gemeentewapens Ralf Hartemink   1996, 1997  

21

Met dank aan: Arie Maasdam Delft 2002  

22

Met dank aan: Ad van der Meer Diemen 2002 Ad@adenbj.demon.nl

23

De waterkeeringen, waterschappen en polders van Zuid-Holland - deel X1, afdeling VII, onderafdeling I en II Jhr. L.F. Teixeira de Mattos uitgeverij Martinus Nijhoff 's-Gravenhage 1941  

24

De waterkeeringen, waterschappen en polders van Zuid-Holland - deel X2, afdeling VII, onderafdeling III, IV en V Jhr. L.F. Teixeira de Mattos uitgeverij Martinus Nijhoff 's-Gravenhage 1941  

25

Kleine ornamenten in de gemeente Dirksland Jan Both Uitgave Gemeente Dirksland. Distributie en verkoop: Boekhandel Van der Boom, Sommelsdijk 2002 ISBN 90-806598-2-7

26

Geschiedenis van Holland, deel 1, tot 1572 verscheidene auteurs Uitgeverij Verloren BV Hilversum 2002 ISBN 90-6550-682-9

27

Het eiland Goeree-Overflakkee F. den Eerzamen Boekhandel Ariese Middelharnis   ISBN 90-70686-08-2

28

Blijvend Gedenken - De Tweede Wereldoorlog op Goeree-Overflakkee D. Hoogzand Boekhandel Vroegindeweij Middelharnis 2e herziene editie 1993 ISBN 90-800992-2-8

29

Beschrijving van het eiland Goedereede en Overflakkee B. Boers J. Jongejan, Sommelsdijk 1843 Facsimile Kruseman 1969

30

Sprekend Verleden Rias Olivier Vereniging van amateurarcheologen voor Goeree-Overflakkee, De Motte 1999 ISBN 90-805116-2-5

31

Verdrinkend Land J. Boomsma en Dr. J. Verseput Flakkeesche Drukkerij J. en M. Boomsma Middelharnis 1945  

32

Om de boerderijen
in de gemeente Dirksland
verscheidene auteurs Uitgave Gemeente Dirksland. Distributie en verkoop: Boekhandel Van der Boom, Sommelsdijk 2003 ISBN 90-806598-3-5

33

Veldnamen en Boerderijen op Goeree-Overflakkee verscheidene auteurs Sociëteit Rethorica, Sommelsdijk 2003 ISBN 90-9017379-X

34

De overstromingen van Goeree-Overflakkee op 1 februari 1953 ing. H. Stuurman
voormalig hoofd technische dienst waterschap Goeree-Overflakkee
     

35

De Deltawerken verscheidene auteurs Uitgeverij Waltman, Delft 1984 ISBN 90-212-3092-5

36

Het Grevelingenmeer verscheidene auteurs Delta Instituut voor Hydrobioligisch Onderzoek, Yerseke 1985 ISBN 90-70157-63-2

37

Van meestoof tot Deltawerken Jan Both Vereniging van amateurarcheologen voor Goeree-Overflakkee, De Motte 1999 ISBN 90-805116-1-7

38

Goeree-Overflakkee in oude ansichten Th. de Waal Europese Bibliotheek, Zaltbommel 1971, 6e druk 1999 ISBN 90-288-3227-0

39

Beschrijving van het eiland Goedereede en Overflakkee, zijne wording en zijn voortbestaan tot op heden J. v.d. Waal en F.O. Vervoorn W. Boekhoven, Sommelsdijk 2e druk 1896  

40

De Regulieren van Rugge J.L. van der Gouw Canaletto B.V., Alphen a/d Rijn 1986 ISBN 90-6469-627-6

41

De Motte 91-94   Vereniging voor Amateurarcheologen voor Goeree-Overflakkee, "De Motte"