![]() |
  Het Sas van Dirksland   |
![]() |
  |
De onderstaande tekst is gemaakt
door Piet van Dongen en Peter van den Doel, stamboom.DoeVos.nl Aan deze site ter beschikking gesteld door Jan Verbiest, www.hartvandirksland.nl |
Tussen Dirksland en het Haringvliet
ligt het Sas van Dirksland. Deze sluis uit 1791 heeft tot de jaren zeventig van de twintigste eeuw dienst
gedaan als keer-, schut- en uitwateringssluis. Nadat de Deltawerken de getijden wegnamen, werd het Sas
voor het scheepvaartverkeer overbodig. Zo'n 130 jaar achtereen hebben diverse Van den Doelen de sluis
van Dirksland beheerd. De eerste was Jilles van den Doel. Veel van de huidige van den Doelen behoren
tot zijn nakomelingen. Goeree-Overflakkee is tot aan de bouw van de brug bij het Volkerak een eiland geweest. Het was slechts per boot bereikbaar. Dirksland heeft enkele eeuwen lang een centrumfunctie op het eiland vervuld. Reizigers van de overkant kwamen in de haven van Dirksland aan. Jarenlang werd de post via het Sas over het eiland verspreid. Vele landbouwproducten werden vanuit Dirksland verscheept. In de Franse Tijd bleef het veer op het Sas belangrijk, omdat het onderdeel vormde van de verbinding Den Briel - Vlissingen. Voor de bouw van de sluis kende de haven van Dirksland problemen. Door het achterblijven van slib na de vloed werd de haven steeds ondieper. Men bedacht een manier om de haven op diepte te houden. Men groef een havenkanaal; de gorzen werden bedijkt en in de nieuwe havendijk bouwde men een sluis. Voor die tijd was de sluis ruim en groot en betrof het een gigantisch bouwwerk. In 1791 was de sluis klaar en Jillis van den Doel werd tot sassenier benoemd en mocht het sasmeestershuis naast het sas bewonen. Het eerste schutten had plaats op 12 januari 1791. Dat gebeurde onder het toeziend oog van de architect van het Sascomplex, Teunis Blanken, en de grote man achter het geheel, Cornelis van der Valk. De rekening van de bouw van het Dirkslandse Sas vermeldt dat Teunis Blanken op last van Cornelis van der Valk voor deze feestelijke gelegenheid muzikanten huurde voor een bedrag van 7 gulden en 16 stuivers. Het huis bij de sluis was toen vermoedelijk nog niet helemaal klaar. Teunis Blanken was tot en met 31 januari 1791 bezig met "opzicht houden over het sluijswagtershuijs en schuur". Er was sprake van verlet. De eindafrekening over het huis is van 11 februari 1791. De bouw van het hele Dirkslandse Sas was duidelijk een spannend karwei dat onder grote tijdsdruk tot stand moest komen. Niet voor niets werd de hulp van het leger ingeroepen, toen in de zomer van 1790 de bouw van de sluis door staking van de grote ploeg dijkwerkers ernstig dreigde te stagneren. Alles was er natuurlijk op gericht om het complex voor de winter klaar te krijgen. Het huis is een boerderij van het type 'dwarshuisboerderij', waarvan de vorm rechthoekig is. Rechts van de deur heeft het een grote opkamer met kelder. De woonkamer met een raam bevindt zich links van de gang. Het woonhuis heeft een zadeldak, opgesloten tussen twee puntgevels en met schoorstenen bekroond. De schuur heeft de grote inrijdeuren aan de achterzijde. Dat schijnt niet gebruikelijk te zijn. In totaal bedroegen de kosten 105.000 gulden. Een enorm bedrag in die tijd. De dubbelkerende schutsluis dateert uit 1790-1791 en werd ontworpen en gebouwd door Teunis Blanken Jansz, de broer van de ingenieur van het droogdok in Hellevoetsluis. In de loop van de eeuwen werd de sluis hersteld en verbeterd. Zo werden in 1886-1887 de dekstukken op de muren in hardsteen vernieuwd en vonden in 1888 en 1912 vernieuwingen van de vloeddeuren plaats. De ebdeuren zijn inmiddels verdwenen. Het veer naar de overkant. Gezien de afkomst van Jilles van den Doel en de ligging van het Sas, lag een nieuwe veerverbinding met Hellevoetsluis voor de hand. In het sluiswachterreglement stond dat de sluiswachter zich met het overzetveer en andere zaken niet in mocht laten, tenzij met speciale toestemming van het waterschapsbestuur. Die toestemming werd door Cornelis van der Valk grif gegeven. Het veermanschap was snel geregeld. Al op 30 mei 1791 stelde de ambachtsheer van Dirksland "gehoord hebbende van de bekwaamheid van den persoon Gillis Cornelisz van den Doel" hem aan tot "veerman van Den Dorpe en vanuit de haven van Dirksland". De belangen van de ambachtsheer in Dirksland werden behartigd door Cornelis van der Valk. In de praktijk werden veel zaken door Van der Valk geregeld en stemde de ambachtsheer er mee in. Tarieven en voorwaarden voor het veer werden vastgelegd in het reglement op het veer. Het veer moest onderhouden worden met een bepaald scheepstype: "een groote Hengst en een kleindere Dito". Er moest een "bekwame kloeke knegt" aan boord zijn die het veer mede waar kon nemen. Voor de veerman en zijn knecht gold dat zij "altoos nugteren" moesten zijn en in staat passagiers en vracht goed te bedienen. De klandizie voor de veerman werd gewaarborgd door de clausule dat de marktschippers op Rotterdam en Dordrecht de veerman geen passagiers of vracht mochten afnemen. De exploitatie van het veer op Hellevoetsluis en andere plaatsen aan de overkant van het Haringvliet vormde voor de sluiswachter een aardige bron van inkomsten. Het veer betekende ook dat het Sashuis een pleisterplaats werd voor reizigers en een knooppunt in het postverkeer. Mogelijk had Cornelis van der Valk met de uitbreiding van het sluiswachterbedrijf al rekening gehouden bij het bestek en de voorwaarden voor de bouw van het Sashuis. Het huis van de sluiswachter was voor die tijd erg ruim. In de loop van de negentiende eeuw werd er in het Sashuis een telegraafkantoor gevestigd, zodat schippers hun komst in Dirksland konden melden. Later werd een draaibrug voor fietsers en voetgangers en lantaarns aan het sluisje toegevoegd. In 2001 is het sasseniershuis gerenoveerd. Sinds januari 2002 staat het Sas van Dirksland op de Nationale Monumentenlijst. Het Waterschap Goeree-Overflakkee beheerde het Sas. Dit waterschap is overgegaan in Waterschap Hollandse Delta. Het Sas wordt tegenwoordig beheerd door een speciaal opgerichte stichting. De gerestaureerde schutsluis is op 17 juni 2005 officieel in gebruik genomen door de commissaris van de koningin in de provincie Zuid-Holland, de heer J. Franssen, een rechtstreekse nakomeling van de eerst aangetreden sluiswachter. Elk jaar nestelen zwaluwen in de sluisdeuren. Tijdens de restauratie, die onder meer met Europees geld bekostigd werd, heeft men deze vogels kunnen weren door het aanbrengen van zeilen over de deuren. Laatste sasmeester van den Doel. Na de dood van Pieter van den Doel werd het sluiswachterschap behartigd door diens weduwe Johanna Schilperoord als 'sluiswachteres' en haar zoon Cornelis. Het sluiswachterschap bleef niet zonder problemen. Na het overlijden van Johanna Schilperoord in 1916 volgde haar zoon Cornelis van den Doel haar op. Cornelis was doof. Hij vervulde het sluiswachterschap minder succesvol dan zijn voorouders en zag zich in 1924 genoodzaakt zijn functie bij De Gemeene Uitwatering neer te leggen. Hij nam ook ontslag als havenambtenaar van de gemeente. De van den Doelen hadden bij het Sas wat land en Cornelis betrok met zijn broer Johannes en zuster Maria Elisabeth een boerderijtje aan de Westhavendijk in de buurt van het Sas. Een oude reisroute. Vanaf 1790, toen het Dirkslandse Sas klaar was en toen er nog geen bruggen over de rivieren waren, kon men via Flakkee van Holland naar Frankrijk reizen. Dat waren er op zich niet zo veel. Het waren vooral kooplieden en bodes die goederen en boodschappen overbrachten. Reisde je van Amsterdam of Den Haag naar het zuiden, dan moest men Maassluis de Maas overvaren naar het eiland Rozenburg. Daar vandaan vaarde je weer varen naar Voorne en Putten en van Hellevoetsluis vaarde je over het Haringvliet naar het Dirkslandse Sas. Van Flakkee ging de reis verder via de Galateesesluis bij Ooltgensplaat over het Volkerak naar Brabant van waar je weer verder kon te paard of koets. Het is in deze tijd bijna niet voor te stellen hoe moeilijk reizen vroeger was .Wil je er een voorstelling van maken, dan moet je de tijd hebben meegemaakt dat er geen bruggen en dammen waren die de eilanden met elkaar verbonden. Met dank aan Piet van Dongen Op reis naar de overkant. Om in Rotterdam te komen was indertijd een hele wereldreis. Het is hemelsbreed ongeveer 25 km. Nu in 2003 is het nog geen uur rijden met de auto Ik vertelde al dat we op een eiland woonden. Als we er af wilden, had je altijd een boot nodig. Deze verbindingen waren voor die tijd erg goed, een paar keer per dag was er een verbinding met de "Overkant", zoals het vasteland genoemd werd. Dirksland lag in die tijd aan de tramlijn van de Rotterdamsche Tramweg Maatschappij (de R.T.M. Zo kon je met de tram naar Middelharnishaven. Hier stapte je over op de boot. Dit was een stoomboot die zowel passagiers, vee als karren en auto´s meenam. De overtocht duurde met normaal weer ongeveer een uurtje. Met mist of ijs wist je niet wanneer hij vertrok en ook niet hoe lang hij er over deed. Het was maar afwachten. Soms duurde het uren voor je weer aankwam, vooral als er sprake was van zware ijsgang van boven. Dit is ijs wat door de sterke stroom van de rivier mee naar zee genomen werd. Je werd soms door het ijs ingesloten en in een ijsveld uren meegenomen. Het kon gebeuren, dat je voor de haven was en weer uren afdreef richting Noordzee en dan moest je weer proberen de haven binnen te komen. Ongezellig was het meestal niet aan boord. Er was altijd wel snert, koffie of wat anders te eten of te drinken. Wel angstig was het lawaai van het ijs dat door de boot gebroken werd. Het was een donderend geluid, wat het wel spannend maakte. Bij zware ijsgang ging er een sterke sleepboot mee met een ijsbreker op de boeg. Maar er was veel vertrouwen in de kapitein en de bemanning, die je allemaal van naam kende. Met mist is het voorgekomen, dat de boot door afgaand tij op een zandbank vast kwam te zitten en een nacht hierop heeft vastgezeten. Eenmaal aan de overkant ging er weer een stoomtram naar Rotterdam, waar je dan na enkele uren in de Rosestraat aankwam. Je de reis verder kon vervolgen met de trein of bus. Als alles normaal ging, was je ongeveer drie uur onderweg van Dirksland naar Rotterdam - Rosestraat. Wanneer ijs en mist bleven aanhouden, vaarde de boot niet en je moest het doen met de voorraad die op het eiland was. Uit de haven van Middelharnisdorp was er ook nog een mogelijkheid om met de "Meneerse boat" naar Rotterdam te varen. Je kwam dan aan op de Boompjes, in het hartje van Rotterdam vlak bij het Wittehuis. Dit duurde ongeveer een halve dag voor je in Rotterdam was. Dit was een mooie verbinding. Je voer dan op de rivier tussen alle schepen door soms langs grote oceaanstomers die de lucht boven de rivier zwart maakten. Het was een belevenis als je als kind bovenop de brug van een schip mocht staan en de spanning mee kon maken die er altijd wel is op een drukke rivier. Zowel de boten als de trammetjes waren op stoom, wat een lucht van olie, stoom en zwarte kolenrook gaf waar je meestal smerig van werd. Voor mensen die dat hebben meegemaakt is het een lucht gebleven die aantrekkelijk is, als ze het opnieuw ruiken. Er waren nog enkele andere verbindingen, met boten o.a. naar Dinteloord en naar Numansdorp. Automobilisten maakten van deze mogelijkheid gebruik. Deze verbindingen zijn tot ongeveer 1975 gebleven, toen de Deltawerken vaste oeververbindingen hebben gemaakt. Je kunt nu alle kanten op. tekst: Piet van Dongen en Peter van den Doel, februari 2006. bron: Eilandennieuws d.d. 17-06-2005 |